Zeventien jaar Grieks Geluk

Om af en toe naar te kijken…


Op 31 juli 2006 begint onze zomervakantie in een klein appartementencomplex op Kreta. Al diezelfde avond gaan we op zoek naar een geschikt restaurantje in het vlakbij gelegen schilderachtige stadje Archanes. We lopen door een winkelstraatje en ineens, naast een lawaaierige loungebar, achter een hoog rasterwerk, zien we een lichtgekleurde jonge hond zitten. Hij is omringd door glasscherven, lege bierblikjes en oude machines waaruit olie op zijn vacht heeft gelekt. Kwispelend komt hij naar ons toe. Wie zet er nu een hond tussen die rommel?! Eten en drinken zien we niet staan. We kletsen een beetje tegen hem – zoals je dat doet tegen baby’s en jonge hondjes – en lopen verder. 






We zijn nog maar net (en voor het eerst van ons leven) op Kreta, maar het wordt ons al snel duidelijk dat honden hier ‘niets’ zijn. Ze worden door de bevolking genegeerd, maar als je maar naar deze dieren kijkt, lopen ze schuw bedelend achter je aan. Hun vacht is lelijk en klitterig, ze lopen mank en missen oren en soms een oog of staart… Er lopen ook heel jonge dieren tussen. Pups nog.

Na de maaltijd in een pizzeria, verpak ik wat pizzaranden in een servetje en op weg terug naar de auto geven we die aan het hondje. Hij eet ze gulzig op.


Het appartementencomplex wordt geleid door een paar hardwerkende, vriendelijke vrouwen en de volgende dag vraag ik Stephania, de schoonmaakster die in Archanes woont, of ze weet van wie het hondje is. Ik ben van plan om een praatje met de eigenaars te gaan maken en te zeggen dat de hond een betere plek moet hebben. 

Naïefje als ik ben… Ik heb toch gezien hoe ze hier met honden omgaan? Wat verwacht ik nou? Toch is er iets heel sterk in me aanwezig dat zegt dat ik het moet proberen…

Stephania zegt dat ze eens zal rondvragen, maar de volgende dag schiet ze weg zodra ze me ziet. Wíl ze het niet vertellen? Geldt dat als verraad in een kleine gemeenschap als Archanes?

Het is een warme zomeravond als we na ons zelfgekookte avondmaal een ijsje gaan eten in de ijssalon recht aan de overkant van de plek waar de hond zit. Ik vraag het aardige meisje dat het ijs voor ons schept of zij weet van wie die hond is. Ze zegt dat ze het niet weet, maar haar schichtige blik zegt iets anders. Het is me duidelijk. Ze wil geen ruzie met de eigenaar. 

Mijn maag draait om als ik zie hoe aan de overkant een groep jongens met bromfietsen pal voor het hekwerk van het hondje langdurig hun motoren laten draaien en hoe ze uiteindelijk met veel lawaai en een hoop uitlaatgassen wegstuiven. Wat moet dat kleine dier bang zijn daar, zo helemaal alleen. We lopen er weer naartoe en spreken in het donker geruststellende woordjes tegen de kleine kraaloogjes.

Weer twee dagen later weet Stephania eindelijk van wie het hondje is. Ze zegt dat hij van een oudere mevrouw is die schuin tegenover de loungebar woont. Ze heeft de hond daar neergezet voor haar kleindochtertje van drie, zodat deze er af en toe naar kan kijken…(!)

Ik zeg dat ik de vrouw duidelijk wil gaan maken dat je zo geen hond houdt, maar Stephania haalt haar schouders op en zegt geïrriteerd in gebrekkig Engels: ‘Ik heb ook een hond en als die drie jaar is gaat hij de straat op, dan stuurt mijn man hem weg. Zo doen wij dat in Griekenland nu eenmaal. Ik denk dat je je de moeite kunt besparen, die vrouw spreekt alleen Grieks.’ Ze pakt haar bezem stevig vast en stapt weg.

Die avond gaan we opnieuw naar Archanes. Bij het hondje zien we nog steeds geen eten en drinken staan en het was vandaag nog wel 40°C°! Ik móét iets doen. Ik heb al gehoord dat er ook een asiel is op Kreta, in Malia. Misschien is dat een optie, kan ik zorgen dat de hond daar terechtkomt. Wat de zaak er niet eenvoudiger op maakt is het feit dat de eigenares van de hond geen Engels spreekt. Hoe wil ik een vorm van communicatie aanpakken? Dus schrijf ik maar een brief in het Engels die Argyro, secretaresse van het appartementencomplex, voor me in het Grieks vertaalt. Ik leg er zo vriendelijk mogelijk in uit dat je zoveel meer plezier aan een hond kunt hebben en dat dat wederzijds kan zijn. Ik vraag haar de hond aan me af te staan als ze er liever niet voor zorgt en dat telefonisch te melden aan de secretaresse van het complex. Als ze er vanaf wil, kan ik hem in ieder geval naar dat asiel brengen. Met trillende vingers gooi ik de brief bij de vrouw door de brievenbus. 

Het mens reageert er echter totaal niet op en de volgende dag kom ik er ook nog eens achter dat het asiel in Malia gesloten is wegens overvol. Er kan geen hond meer bij. Wat nu? Ik word er bijna wanhopig van.

Omdat dit stadje het enige in de directe omgeving van ons verblijf is, gaan we er een dag later wat boodschappen doen. Ik moet en zal weer langs het hondje. Hij heeft een schaduwplekje gevonden onder een metalen golfplaten afdakje. Schaduw ja, maar het moet er evengoed bloedheet zijn. In een opwelling besluit ik aan de overkant van de drukke weg bij de vrouw aan te bellen. ‘Doe dat nou niet,’ zegt mijn man. ‘Ze verstaat je toch niet.’ ‘Als het me lukt hem los te peuteren neem ik hem mee naar huis, hier is geen asiel waar hij terecht kan.’ Man en beide grote zonen (18 en 16) verklaren me voor gek. ‘Ze wil hem toch niet kwijt, vergeet het nu maar.’ ‘Je laat je veel te veel meeslepen door je hondenliefde.’ ‘Transavia ziet je aankomen…’ Maar ik ben eigenwijs. Terwijl man en zonen op een afstandje blijven, bel ik met bonzend hart aan. Een vrouw van een jaar of zestig met een kind op haar arm doet open. Ik wijs naar het hondje en dan naar mezelf. Ah, ze begrijpt wie ik ben. Ze beweegt een wijsvinger voor mijn neus heen en weer en zegt: ‘No-no.’ Dan wijst ze resoluut op haar eigen borst en zegt iets wat ik niet versta. Zal wel zoiets zijn als ‘Hij is van mij en hij blijft van mij.’ Vervolgens doet ze de deur voor mijn neus dicht.

Die avond gooit mijn man onder het eten onverwacht in de groep dat de tijd rijp is een hond aan te schaffen. Zodra we thuis zijn gaan we naar het asiel om er een uit te zoeken. Al heeft hij zelf geen ervaring met honden (ik wel van vroeger), hij weet dat ik dat eigenlijk al heel lang wil, en de jongens ook, maar dat het nooit kon vanwege de allergie van de jongste. Die lijkt echter steeds beter tegen dierenharen te kunnen, zo constateerden we nadat er verschillende keren honden van vrienden wekenlang bij ons gelogeerd hadden.

Ik ben niet eens blij met dit ‘cadeautje’. Dat ik een hond wíl staat wel als een paal boven water, maar ik wil deze redden! Als al mijn mannen liggen te snurken, huil ik mijn kussen nat. Om dat ene hondje en om al die andere honden die door de straten en langs de autowegen zwerven. Ze zijn zo vriendelijk en als je maar een woord tegen ze zegt, lopen ze kwispelend achter je aan… maar vandaag nog zagen we hoe een groepje kinderen achter een hond aan zat en hem met stenen bekogelde. Ik neem mezelf voor dat ik nooit van mijn leven nog naar Griekenland ga!


De volgende dag vertel ik het voorval met de eigenares van de hond aan Argyro. Ze leeft met me mee, maar kan natuurlijk ook niets doen. Het is twee dagen voor we weer naar huis gaan en we besluiten om op de laatste dag van ons verblijf ‘gezellig’ naar Knossos te gaan, om bij een hitte van 42°C. met honderden andere toeristen de beroemde ruïnes te bezichtigen. 

Ook op het enorme parkeerterrein voor de bezienswaardigheid lopen scharminkels van zwerfhonden en zwerfkatten. De opgravingen van de Minoïsche beschaving kunnen mijn belangstelling nauwelijks wekken. Ik loop mezelf alsmaar toe te spreken dat ik me erbij moet neerleggen. Dat hondje is niet te redden. Ik ben in een ander land, een totaal andere cultuur en het stikt hier van de honden die het bar slecht hebben.


Zodra we aan het eind van de middag het appartementencomplex betreden, roept Argyro me. Man en zonen verdwijnen meteen het zwembad in. ‘Ik heb goed en ik heb slecht nieuws voor je,’ is de boodschap van Argyro. ‘De eigenares van het hondje heeft gebeld. Ze wil hem wel verkopen (Wat?!), maar… ze vraagt er vijfhonderd euro voor. Ze zegt dat het een rashond is.’

Ik weet niet hoe ik het heb. Argyro en ik beginnen tegelijk spontaan te huilen. Ik van geluk. Dit kan toch bijna niet meer slecht aflopen? Zij huilt omdat ze zich schaamt voor haar landgenoten, zegt ze. Maar aan die prijs moet toch iets te doen zijn? Met de eigenares van de hond aan de telefoon komt de handelsgeest van Argyro in felle Griekse bewoordingen naar buiten en ze weet de prijs voor de hond tot iets minder dan de helft terug te brengen. We mogen hem de volgende ochtend - de dag van ons vertrek - om tien uur komen ophalen!!

Ik vlieg naar het zwembad om het de boys te vertellen en ze zijn dolblij. Dit had niemand nog verwacht.

Ik kan mijn blijdschap niet op, maar besef tegelijkertijd dat de strijd hiermee nog niet gestreden is. Het hondje zal niet zomaar met ons mee naar huis kunnen. Had ik ergens niet iets gehoord over vier weken quarantaine? Desnoods blijf ik een paar dagen langer om een veilige plek voor hem te zoeken en gaat de rest van de familie vast naar huis, maar hiervoor zal ik toch een oplossing moeten vinden. Gelukkig hebben we een laptop bij ons. Al snel vind ik het adres van iemand die zich inzet voor de zwerfhonden van Kreta. ‘Wanneer vertrekken jullie?’ ‘We vliegen om 18.00 uur vanaf Heraklion…’ Hij geeft ons het adres van een dierenarts.

Uit veiligheidsoverwegingen en om een paar mensen te beschermen laat ik nu een paar details uit het verhaal weg, maar die avond gaan we opnieuw naar een restaurantje. Ditmaal om de komst van onze hond te vieren en eindeloos namen voor hem te bedenken. Einduitslag: hij gaat Boomer heten. We kiezen expres geen romantisch klinkende Griekse naam.


De volgende ochtend zijn we vroeg wakker. Er moeten nog wat spullen voor onze hond worden gekocht. Een hondenriem, een waterbakje, voer en een reisbench, natuurlijk.

Als dat allemaal geregeld is, gaan we naar het huis van de eigenares. 

Ik krijg opnieuw tranen in mijn ogen als ik zie hoe ons nieuwe gezinslid aan een kort dun touwtje – dat strak om zijn nekje zit – aan de bumper van een geparkeerde Volkswagen voor ons is klaargezet. 

Als ik hem zijn riempje heb omgedaan, maakt de vrouw een smekend gebaar naar me. ‘Foto, foto…’ Of ik haar een foto wil sturen? (.......)





In het appartementencomplex worden we warm onthaald door ‘de staf’. Zelfs Stephania feliciteert ons met ons nieuwe gezinslid. Even vraag ik me af of ze iets van mijn hondenliefde heeft geleerd. We moeten allemaal om dat malle hondje lachen: aan een riempje lopen vindt hij raar en gras vindt hij eng aan zijn pootjes… 

Boomer mag bij ons in het zwembad in de schaduw even bijkomen van zijn reddingsavontuur en het ritje in de huurauto, tot het tijd is om te vertrekken naar de dierenarts die hem ent, chipt en helemaal nakijkt. ‘Jullie hebben een gouden hondje gevonden. Hij is helemaal gezond,’ zegt de vriendelijke dierenarts terwijl hij ons Boomers Griekse paspoort overhandigt. En wat voor ras het is? Er zit volgens de dierenarts iets van een basset griffon vendeén in, maar voor ons is het een Griekse Gelukshond.

We krijgen een pil mee die hem tijdens de vliegreis rustig moet houden.


De grote domper bij de terugreis is dat onze slaperige Boomer (door het reispilletje) al in de reisbench naar het ruim van het vliegtuig is gebracht als we horen dat we drie uur vertraging hebben. Het arme dier zit in totaal zes uur in die bench, maar we mogen niet naar hem toe. Reden waarom hij niet mee mag in de passagierscabine is dat hij zeven kilo weegt, terwijl vijf kilo hiervoor het maximum is.


Nooit vergeten we het moment op Schiphol, in een bijna lege bagagehal, tegen 00.30 uur ’s nachts, als er een kruier aan komt gelopen met een kar waarop een bench staat. ‘Van wie is deze hond?’ roept hij.

‘Van ons!!’


Het kleine lichtgekleurde hondje heeft nu goudkleurig draadhaar en is iets groter dan een Jack russell. Maar rennen doet hij als een hazewind!

Toen we hem vonden bleek hij vier maanden oud te zijn. Zijn linkerpoot telt twee tenen te veel, zijn ene oor is kleiner dan het andere; volgens de Nederlandse dierenarts is hij te vroeg bij de moeder weggehaald en heeft hij al jong te weinig en te slecht voedsel gekregen. Het duurde even voor hij het lustte, maar natuurlijk krijgt hij nu supervoer. We moeten er echt op letten dat hij genoeg drinkt. Hij heeft blijkbaar weinig water nodig, kreeg het in zijn jeugd niet te vaak…


Op zijn dertiende eet en drinkt hij op een dag plotseling niet meer. Hij voelt zich duidelijk niet lekker. De dierenarts constateert blaas- en nierstenen en Boomer wordt met succes geopereerd. Hij is al snel weer de oude.


Boomer is een geweldige hond. Hij heeft ook een bijzondere hobby: speuren! Sinds 2014 volg ik met hem speurlessen waarbij hij een persoon die zich in het bos verstopt heeft moet opsporen. 






Fantastisch hoe goed hij de gezochte persoon altijd zonder aarzeling weet te vinden!

Als Boomer bijna 17 jaar oud is, begint hij ouderdomstekenen te vertonen: hij gaat steeds slechter horen, zakt af en toe door zijn achterpoten, staat soms verdwaasd ergens voor zich uit te staren, krijgt ouderdomswratjes die hem jeuk bezorgen en meer kleine ouderdomskwalen. Gek genoeg rent hij soms nog wel, maar dan als een kip zonder kop. Volgens de dierenarts gedraagt hij zich zo omdat hij geen zwakte wil tonen; niet de zwakste van de roedel wil zijn. Al werken zijn longen en hart nog goed, Boomer is op …


Op 8 juni 2023 gaat hij op uitnodiging van de dierenarts in zijn mand liggen. Hij weet wat er gaat gebeuren en heeft er duidelijk vrede mee.


Boomer is 17 jaar en 2 maanden oud geworden.
Voor ons is er een grote leegte ontstaan en we zullen hem nog lang verschrikkelijk missen.

Ik sta er maar niet te vaak bij stil hoe zijn leven op Kreta zou zijn geweest, maar onze Griekse Boomer heeft bij ons een heerlijk leven gehad en ons leven enorm verrijkt.


27 juni 2023

Marianne Miltenburg